Ga naar de inhoud

Les 8.4 Kind van het licht

Heer, U bent licht
Het lieflijke levenslicht komt van U

Uw Zoon heeft het opnieuw licht gemaakt
Hij is Uw licht aan de wereld

Leer mij zijn licht te weerkaatsen

BIJBELSTUDIE Jesaja 9: 1, 2 en Lucas 1: 78, 79 en Filippenzen 2: 14, 15

 

Jesaja is een profeet. Hij leefde in een tijd dat het slecht ging met de mensen in Juda. Veel mensen dienden de afgoden. Toen zond God vijanden naar het volk. Ook zei God dat het volk in ballingschap zou gaan. In die tijd zegt Jesaja:

91Het volk dat nu in het donker leeft,
zal een stralend licht zien.
en helder licht zal schijnen
in het land waar het nu nog donker is.
2Heer, door u is het volk weer groot.
U geeft de mensen weer vreugde.

  • Wat betekent het dat het ‘donker’ is in het land?
  • Hoe komt er een einde aan de duisternis en wie zorgt daar voor?
  • Hoe zal het met de mensen gaan als het lichter wordt?
  • Wat wordt daarmee bedoeld?

Eeuwen later leeft de priester Zacharias. Hij is de vader van Johannes de Doper. Als zijn zoontje geboren is zingt hij een loflied. Ook daarin gaat het over het licht dat komt.

78Omdat God zo veel van ons houdt,
zal hij het hemelse licht naar ons sturen.
79Dat licht zal schijnen op iedereen
die leeft in het donker,
in de schaduw van de dood.
Dat licht zal ons de weg wijzen naar ​vrede.’

  • Wat wordt hier over het licht gezegd?
  • Hoe wordt het duistere land genoemd?
  • Wat zal het licht doen?
  • Hoe komt de vrede er?
  • Zoek op wat er staat in 1 Joh. 1: 5. Wat heeft dat met deze bijbelgedeelten te maken?

Jaren later schrijft Paulus aan de mensen in Filippi. Hij zegt:

14Doe alles zonder te klagen, en zonder ruzie te maken. 15Dan zullen jullie volmaakte ​kinderen​ van God zijn, zuiver en zonder fouten. Dan vallen jullie op tussen alle slechte en oneerlijke mensen, als sterren die schitteren in de nacht.

  • Hoe worden de mensen ‘van de duisternis’ hier genoemd?
  • Hoe noemt Paulus de gelovige Filippenzen?
  • Wanneer ben je een ster die schittert in de nacht?
  • Hoe straal jij/ kun jij stralen in deze wereld?

Lied

Luister naar het lied ‘Licht aan’ van Schrijvers voor de gerechtigheid. Lees de songtekst en bespreek wat dit lied te maken heeft met de les. Welke voorbeelden van ‘leven als kind van het licht’ hoor je in het lied?

Meer over het onderwerp

Lees wat Willem de Vink (schrijver van de tienerbijbel) zegt over kinderen van het licht. Welke regel uit deze leestekst vind je de mooiste? Waarom?

Creatief

Neem een zwart papier als ondergrond, en knip uit wit papier een ster. Kies een tekst uit de les, die je mooi vindt en schrijf hem erop. Plak om de ster stralen en schrijf op elke straal een voorbeeld van hoe je als kind van God in deze wereld kunt ‘stralen’. Lees hierbij Mat. 5:14-16. Wat betekent dit bijbelgedeelte?

Praktijk

Pak een krant of bekijk een nieuwssite. Maak een lijst van berichten die horen bij een wereld die met God niet rekent. Doe dat ook voor nieuws waarin je het licht van God door ziet stralen. Wat valt je op? Bedenk extra voorbeelden bij beide lijstjes die je maakte.

Gebed

Bedenk een gebed waarin je God vraagt dat zijn licht meer zichtbaar wordt in de wereld. Wat vraag je voor jezelf, wat voor de kerk en wat voor de mensen op de wereld? Bid het gebed samen. Als dit gebed verhoord wordt, wat gebeurt er dan met de mensen? En met de wereld om ons heen? En met de kerk? En met jezelf?

In de gemeente en creatief

Stralen als kinderen van het licht en het nieuwe licht dat God in deze wereld heeft gegeven – dat is zulk mooi en blij nieuws, dat vraagt om versiering in de kerk over het licht van God en over de mensen die kinderen van het licht mogen zijn. Bedenk samen een mooie versiering, maak hem en hang hem op. Zorg voor een dia met uitleg om te tonen rond de dienst.

Onderzoek

Een van de teksten van de bijbelstudie (Jesaja 9: 1) wordt geciteerd in Mat. 4:15,16 en 1 Petr. 2:9. Bekijk daar wat licht en donker is, over wie het gaat, wanneer het gezegd wordt en wat dat voor jou betekent.

Bij de dichtbij-tekst

Lees het verhaal op pagina 89. Wat weet jij van deze geschiedenis? Hoe gaat het verder? Op welke manier is het meisje een kind van het licht? Welk effect heeft dat op haar omgeving? Straal jij ook voor de mensen om je heen? Hoe?

Stellingen

  • Je kunt prima geloven zonder te stralen
  • Je kunt alleen licht geven als je je richt op God
  • Een mens is geen lichtbron, maar een reflector van het licht van God
  • Als mensen je niet herkennen als kind van het licht, vergeet je je geloof in praktijk te brengen
  • Ik straal elke dag het licht van God uit
  • Ik ken veel mensen die in het donker leven
  • Ik durf anderen niet te waarschuwen voor de duisternis
  • God laat het licht worden in mijn leven

Praktijk

Kind van het licht zijn, dat kun je ook doen. Spreek af dat je op bezoek gaat bij zieke of alleenstaande mensen of stuur samen een kaart.

Over het lesonderwerp

Met deze les kun je heel praktisch worden. Waaraan zien anderen of zie jijzelf dat je leeft als kind van het licht? Hoe kun je Gods licht reflecteren? Benoem dat je niet zelf een lichtbron bent, maar dat je Gods licht weerkaatst. Je moet dus wel op God gericht zijn.

Bij de bijbelstudie

Drie korte teksten over het licht. De voorzegging (Jesaja), het licht van de wereld dat vrede brengt (Jezus) en jij, die Gods licht mag weerkaatsen (Filippenzen). Benoem bij de bespreking het verband.

Lesdoel

– aan de hand van de bijbelstudie kunnen uitleggen dat Jezus het licht in de wereld is
– kunnen vertellen wanneer/hoe je kind van het licht bent
– duisternis in de wereld kunnen aanwijzen en kunnen aanwijzen waar je licht ziet
– weten dat God zelf licht is en dat zonde daar absoluut niet bij past
– samen blij zijn dat God licht in de wereld geeft

De bespreking

Behalve de bespreking van de les aan de hand van bijbelstudie en opdrachten, kun je er ook voor kiezen om praktisch in praktijk te brengen dat je kind van het licht bent. De kerkversiering past daarbij, maar ook een bezoekje aan eenzame of zieke mensen kan daarbij horen.

Bijbel

Gebruik bij deze les Mat. 4:12-17; Joh. 1 : 1-14; Joh. 3 : 19; Joh. 9 : 5 Ef. 5 : 8; Fil. 2 : 15; 1 Tess. 5; 1 Tim. 6 : 16; 1 Joh. 2 : 8,9,10; Op. 21 : 23,24; Op. 22 : 5.